Bij mijn aankomst in Nieuw-Zeeland is mijn eerste gedachte dat het platteland veel lijkt op dat van ons thuis in het Verenigd Koninkrijk. Maar die indruk verdwijnt snel als we in een 4x4 over een grindweg door een weids, heuvelachtig landschap met ongelooflijk heldere, groene kleuren hobbelen.
De boerderij waar de auto knarsend tot stilstand komt, is hoog gelegen op een heuvel, in een zee van golvende velden. Aan de ene kant, maar op enige afstand, staat het huis van de buurman, ook een bijenhouder. Het is het enige teken van leven in het uitgestrekte landschap. Aan de andere kant ligt een grasveld bezaaid met houten bijenkorven. Het terrein loopt geleidelijk af naar een groot, vlak moerassig gebied, waar duizenden Manukastruiken staan, afgewisseld met inheemse bomen. Een habitat die bekend staat als de Nieuw-Zeelandse bush en die zich uitstrekt tot de bergen, die in de verte slechts schaduwen op de horizon lijken.
De gelijkenis met Groot-Brittannië is ver te zoeken. Ik ben in Waikato, een paar uur ten zuiden van Auckland, op het noordelijke eiland van Nieuw-Zeeland. Hier bezoek ik voor het eerst een van de locaties waar de bijenkorven van Manuka Doctor opgesteld staan.
In deze natuurlijke omgeving zijn mijn voetstappen het enige geluid van menselijk leven, terwijl ik door het gras naar beneden loop, in de richting van een groep bijenkorven. Ze staan aan de rand van een gebied waar de struiken dicht op elkaar staan. Maar naarmate ik dichter bij de bijenkorven kom, wordt het aanhoudende lage gezoem van honderdduizenden honingbijen luider en luider. Ze vliegen van bloem naar bloem om de Manukanectar te verzamelen waar ze honing van maken. Af en toe vliegt er eentje vlak langs mijn oor, dan gaat de toonhoogte van het gezoem omhoog.
Het ruikt naar vochtig gras; in Nieuw-Zeeland is het weer in het late voorjaar net zo betrouwbaar als het weer in Engeland. Het heeft dus geregend vanochtend. Ook ruik ik de prettige rooklucht van smeulend hout. Het komt uit een beroker die de bijenhouder in de hand heeft om de bijen te kalmeren.
De Manukastruik zelf heeft een soort woeste, lelijke schoonheid over zich. Van oudsher werd de donkere heester als onkruid beschouwd, zoals wij in het Verenigd Koninkrijk de braam als onkruid zien. Maar dit was voordat werd ontdekt dat de honing die van de nectar van deze struik wordt gemaakt, antibacteriële voordelen heeft. De struiken kunnen wel een paar meter hoog worden, met een overvloed van lange, dunne takken op een korte, kale stam. Als ze bloeien, is iedere struik getooid met duizenden kleine witte, bloemetjes, waardoor het landschap bedekt lijkt met een laagje sneeuw.
Als je een kind vraagt om een bloem te tekenen, ziet het eruit als een Manuka: vijf eenvoudige witte open bloemblaadjes rond een helder rood bloemhart. En precies die simpele vorm trekt de bijen aan. De makkelijke manier waarop ze bij de zoete nectar in het hart van de bloem kunnen komen, maakt dat deze struik druk door de bijen wordt bezocht. De Manukastruik bloeit 6 tot 12 weken en gedurende deze korte bloeiperiode is hij de absolute favoriet van de bijen.
Op deze locatie staan slechts 150 van de 10.000 bijenkorven die Manuka Doctor, verspreid over heel Nieuw-Zeeland, in eigendom heeft. En ondanks de landelijke omgeving, is dit feitelijk één van de minst afgelegen plekken.
Een paar dagen later klim ik aan boord van een helikopter om een van de moeilijkst bereikbare locaties te bezoeken. Deze plek ligt in een steile bergvallei in het midden van een wildernis van bijna 11 hectare grond. Het gebied is eigendom van en wordt beheerd door Manuka Doctor. Om er over de weg te komen, zijn we vanaf de meest nabij gelegen stad minstens 3,5 uur onderweg, waarvan het laatste uur over grindwegen, totdat uiteindelijk ieder spoor van de weg verdwijnt. De bijenhouders die hier twee keer per maand de bijen komen controleren, moeten het laatste stuk voorzichtig met hun 4x4 pick-up trucks door het ruige berglandschap navigeren. Daarbij vertrouwen ze op GPS-coördinaten om de bijenkorven te vinden.
Na een toch wat angstaanjagende, kronkelige afdaling tussen de bergen door, komen we veilig aan in het dal. Nu volgt een steile wandeling naar een zoetwaterbeek. Hier, op een kleine open plek omringd door Manukastruiken, staat een groep bijenkorven naast het water. De lucht is heet en vochtig, en er waait geen zuchtje wind. Hogerop in de vallei waait een frisse bries. Maar de met gras begroeide beekkant voorkomt dat deze bries de open plek bereikt.
Ik zit stil en kijk hoe de honingbijen uit de bijenkorven vertrekken en snel tegen de bergwand, dicht begroeid met Manukastruiken, omhoog vliegen. Daarna werken ze langzaam weer naar beneden, waarbij ze van struik tot struik vliegen om de nectar en Manukapollen te verzamelen. Tegen de tijd dat ze beneden zijn, herken ik direct welke bijen op weg zijn naar huis; ze zijn volgeladen en hun gezoem klinkt door het harde werken duidelijk lager. Zwaarbeladen met de buit keren ze terug naar hun bijenkorf.
Het voortdurende gezoem van de hardwerkende bijen is het enige geluid in deze ongerepte, groene wildernis, af en toe doorbroken door het geratel van een cicade. Nieuw-Zeelanders zeggen graag dat hun land “Gods land” is, en of je dat nu gelooft of niet, ik ben ervan overtuigd dat het niet ver van het paradijs af ligt.